Eigen Artikelen

Eugene Gendlin, filosoof, psychotherapeut, ontdekker van Focusing

Eugene Gendlin Counselling Magazine, 2015 nr.1, jaargang 6. Erna de Bruijn en Christine Langeveld

Biografisch

Gendlin, geboren in 1926, groeide beschermd op als enig kind in een welgesteld Weens-Joods gezin. Na de ‘Anschluss’, de inlijving van Oostenrijk door Nazi-Duitsland in 1938, wist de familie aan het Nazi-geweld te ontkomen door te vluchten, via Nederland naar de USA. De elfjarige jongen was onder de indruk van de innerlijk aftastende manier waarop zijn vader tijdens hun vlucht zijn beslissingen nam. Vaak leken die onlogisch, maar ze bleken telkens net de juiste te zijn. Het hield hem bezig hoe je op verschillende manieren kon denken. Geen wonder dat filosofie later zijn studierichting werd.

Al tijdens zijn filosofiestudie had hij contacten met Rogers, als diens student, als cliënt en later - als enige niet-psycholoog - als medewerker; Rogers was daar heel onconventioneel in. Wat hem daar bracht, was de vraag: kan er in mensen iets wezenlijk veranderen, en zo ja, hoe gebeurt dat dan? In 1958 promoveerde hij bij Rogers tot PhD (Doctor aan de faculteit voor filosofie en psychologie). Van 1960 tot 1963 werkte hij mee in een groot onderzoek naar de effecten van cliëntgerichte therapie bij schizofrene patiënten onder leiding van Rogers. Toen Rogers in 1963 zijn academische loopbaan beëindigde, volgde Gendlin hem op aan de Universiteit van Chicago; daar was hij hoogleraar tot 1995.

Er verschenen honderden publicaties van zijn hand op het gebied van filosofie, psychologie en psychotherapie. In 1963 richtte hij het tijdschrift PSYCHOTHERAPY: Theory, Research and Practice op, waar hij tot 1976 redacteur van bleef. In 1970 en nog drie keer daarna werd hij onderscheiden met een Award van de Americain Psychological Association. Zijn internationale erkenning kwam pas in de jaren ’80, na enkele gastdocentschappen in Europa, met name aan de Universiteit van Leuven. In diezelfde tijd werd de benaming ‘Client Centered’ uitgebreid tot ‘Client Centered and Experiential’ Therapy. Het woord ‘experiential’ staat hier voor die therapeutische richtingen waarin experiencing (het ervaren, dieper reikend dan het emotionele aspect, en vaak met een lijfelijke component) centraal staat. Focussen, ontdekt en ontwikkeld in de jaren ’60-’70, is een eenvoudige en doeltreffende manier om dit ervaren te bereiken.

Helpt psychotherapie?

In 1958 was uit onderzoek van Kirtner gebleken dat psychotherapie maar bij een klein deel van de patiënten (later cliënten genoemd) leidde tot een wezenlijke verandering in hun leven. Het maakte niet uit om wat voor therapierichting of welke therapeut het ging. Deze uitkomst was pijnlijk en verrassend voor alle therapeuten. Het liefst schoof men dit onderzoek terzijde. Gendlin ging enkele jaren later op zoek naar wat een therapie dan wél succesvol maakte. Dat bleek aan de cliënt zelf te liggen, aan iets wat die vanbinnen deed, en dat was al te herkennen in de eerste of tweede therapiesessie!

Felt Sense, Living Forward Energy en Focusing

Gendlin vroeg zich af wat de succesvolle cliënten precies vanbinnen deden, en of dat geleerd kon worden door degenen die het niet uit zichzelf deden. Hij keek het van ze af, zoals hij dat zelf noemde. Het was te herkennen aan een bepaalde, niet-analytische, niet-emotionele, maar zoekende manier van praten: een peinzend vertragen midden in een zin, ‘uhhh … zoiets als … klopt niet helemaal … hoe moet ik dat nou zeggen…’. Het leek wel of ze bij iets vanbinnen in hun lijf te rade gingen. Daar bleven ze meestal een tijdje bij, op hun zoekende, aftastende manier. Als er van daaruit iets naar boven kwam, was dat verfrissend, verhelderend; een volgende stap in hun proces kwam daarbij vaak in zicht. Aan datgene waarbij deze mensen te rade gingen, gaf Gendlin de naam felt sense, een nieuwe naam voor een nieuw concept, een term die ook voor Engelstaligen niet zonder meer duidelijk is. Hij omschrijft felt sense onder andere als ‘een aanvankelijk vage notie, lijfelijk ervaarbaar en met een soort weten dat er meer aan vastzit, dat het betekenis heeft, maar nog niet meteen in woorden is te vatten’. Deze notie van vóór de woorden ligt niet al klaar, maar vormt zich pas onder invloed van naar binnen gerichte aandacht, op de grens van het onbewuste en het bewust ervaren. Het gaat daarbij niet per se om probleemsituaties.
Om te ervaren wat een felt sense is, kun je een onderwerp in gedachten nemen dat op dit moment speelt in je leven, iets waar je je op verheugt of iets waar je tegenop ziet. Maak dat onderwerp zo concreet mogelijk en leg dan vanbinnen, in het middengebied van je lijf, de vraag voor: dat alles rond dit onderwerp, hoe voelt dat daar vanbinnen? En blijf daar met je aandacht een minuut bij. Maak ruimte voor alles wat opkomt: lijfelijke gewaarwordingen, een beeld, gevoelens, een woord, nog een woord, en mogelijk nog meer aspecten van deze totale beleving.

‘Felt sensing’ maakt de weg vrij voor ‘living forward energy’ (ook dit is een concept van Gendlin): de stroom van energie die in ieder organisme tendeert naar een zo goed mogelijke manier van leven in de omstandigheden van het moment. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het weer uitlopen van een beschadigde plant, aan wondgenezing. Zo kan iets dat in het innerlijk van een mens beschadigd is geraakt of niet tot bloei is gekomen, op het vlak van de felt sense zijn eigen koers (her)vinden. Waar dat gebeurt, vindt in die mens een verandering plaats in de richting van groei, meer ‘heel worden’.

Het richten van de aandacht op het gebied waar een felt sense zich kan vormen, heeft Gendlin Focusing (focussen) genoemd. Hoe je dat kunt leren en hoe je dat kunt bijbrengen aan mensen die het niet uit zichzelf doen - daaraan heeft hij jarenlang gewerkt met cliënten, medewerkers, studenten en wie er verder maar mee wilde doen. In de jaren ’60 en ’70 had zich rond Gene Gendlin een informele groep gevormd die iedere zondagavond bijeen kwam. Gene hield meestal een korte inleiding, en daarna vormden zich groepjes waarin aanvankelijk alleen maar invoelend luisteren en reflecteren werd beoefend. De uitwerking daarvan was verbazend – maar niet bij iedereen. Vooral voor degenen bij wie dat niet zo vanzelf ging, werden verdere processtappen ontwikkeld, en soms ook weer losgelaten. Langzaamaan ontstond de werkwijze in zes stappen die in 1978 in het boek Focusing van Gendlin zijn neerslag vond. In 1981 verscheen de pocketuitgave, waarvan intussen meer dan een half miljoen exemplaren de wereld zijn ingegaan. Vertalingen volgden in minstens 17 talen. Op de achterflap van de eerste drukken staan de woorden van Rogers ‘an original, innovating, exciting book’. De zes stappen, of Focusing movements, nemen in dat boek een erg grote plaats in; door sommigen worden ze zelfs als de essentie van het focussen gezien. Gendlin zelf ziet ze tegenwoordig nog alleen als een manier om het focussen te leren of als ‘een touw om je aan vast te houden als je onder het focussen de weg dreigt kwijt te raken’.

Waar het om gaat bij het focussen

Waar het om gaat bij het focussen is de interactie tussen het Ik van de focusser en diens felt sense rond de kwestie waar hij op focust. Het lichaam uitnodigen een felt sense te vormen, die gezelschap houden zonder erover te oordelen, er een zo goed mogelijke weergave van vinden en er ruimte voor maken waarin die zich verder kan ontvouwen - dat vormt de kern van het focusproces. Als er daarbij op het niveau van de felt sense een voelbare verschuiving (een ‘felt shift’) plaatsvindt, treedt er een wezenlijke verandering op in de focusser en zijn hele beleving van die kwestie. Zo’n shift is vaak te herkennen aan een zucht van verlichting, een glimlach, tranen.
Als er iemand bij de focusser is die naar hem luistert met empathie, echtheid en positieve aanvaarding, dan helpt hem dat om zelf empatisch luisterend bij zijn felt sense te zijn. Die felt sense wordt dan, zoals Gendlin dat noemt, tot ‘de cliënt van de cliënt’. Wie alléén focust, moet daar allemaal zelf zorg voor dragen.

Ontwikkelingen op focusgebied

Gendlin heeft nooit gewild dat focussen een aparte therapierichting werd. "Focusing deepens everything that we do”, is een van zijn uitspraken. Wie zich eenmaal het focussen eigengemaakt heeft, neemt het als vanzelf mee in van alles wat hem bezighoudt, en integreert het zowel in zijn privéleven als in zijn beroep.
In 1985 werd The Focusing Institute (TFI) opgericht, een ‘not for profit organization’ met o. a. het doel om Focusing wereldwijd toegankelijk te maken voor zowel professionals als leken. Tot 2013 bleef Gendlin hier directeur van.
Op de site van TFI staat een lijst ‘applications’, met name op therapeutisch gebied (psychotherapie, kunstzinnige therapie, lichaamswerk, medische toepassingen, hulp bij verslavingen, bij trauma), en op het gebied van focussen met kinderen, welzijnswerk en spiritualiteit.

Rogers en Gendlin

In de jaren dat Gendlin en Rogers samenwerkten, en ook daarna, waren ze zeer geïnteresseerd in elkaars ideeën. In 1989 zei Gendlin daarover het volgende: “Ofwel hij pakte mijn theoretische dingen op of ik de zijne, en natuurlijk nam ik meer van hem over dan hij van mij.” Dat de kwaliteit van de therapeutische relatie essentieel is, daarover waren ze het helemaal eens. Ook over het belang van het reflecteren wat een cliënt zegt of non-verbaal laat merken. Over de precieze functie daarvan verschillen ze van opvatting: Rogers reflecteert om zeker te weten dat wat hij meent te begrijpen van de cliënt ook werkelijk klopt. Gendlin reflecteert vooral om de cliënt zijn woorden te laten toetsen aan zijn felt sense.

Gendlins invloed en betekenis

Gendlin heeft de filosofie altijd als zijn eigenlijke vak gezien, waar focussen als een van de praktische toepassingen uit voort is gekomen. Zijn standaardwerk op het gebied van de psychotherapie Focusing Oriented Therapy (1996) heeft zijn omgeving hem ‘uit handen moeten trekken’ (mondelinge overlevering). In 1997 hoorden wij hem tijdens de internationale focus-conferentie in Duitsland zeggen: “Das Focusing habe ich abgegeben”. Hij vertrouwt erop dat dat door anderen wordt voortgezet. Wel is hij zeker nog tot zijn 80e jaar als psychotherapeut werkzaam geweest. Op filosofisch gebied is hij actief gebleven tot op de dag van vandaag.
Het zou buiten het bestek van dit artikel vallen om op Gendlins filosofie in te gaan. Waar het in dit artikel immers om gaat, is zijn betekenis als pionier op het vlak van psychotherapie, counselling, coaching en zo veel andere gebieden waar de inter- en intrapersoonlijke interactie centraal staat. Zijn belangrijkste bijdrage op deze gebieden ligt ons inziens in zijn concepten felt sense en living forward energy, en het ‘learnable and teachable’ maken van Focusing - Focusing als toegang tot het gebied waar een felt sense zich kan vormen en waar de living forward energy een wezenlijke verandering kan brengen.

Referenties

Cornell, Ann Weiser Focusing in Clinical Practice, the Essence of Change (2013) New York: Norton & Company

Van Deth, Ron Perspectief (2010) Counselling Magazine Nr 1

Gendlin, Eugene T., PHD Focusing (1981) New York: Bantam Books

Gendlin, Eugene T., PHD Focusing-Oriented Psychotherapy (1996) New York: The Guilford Press

Gendlin, Eugene T., PHD The small steps of the therapy process: how they come and how to help them come in Client-centered and Experiential Psychotherapy in the nineties (1990) G. Lietaer, J. Rombouts, R. Van Balen, Leuven: Universitaire Pers Leuven

Kirtner, W., Cartwright, D. Success and failure in client-centered therapy as a function of initial in-therapy behavior. Journal of Consulting Psychology, 1958, 22

Korbei, Lore Eugene Gendlin (Elisabeth Zinchitz, Transl. 2007) Unpublished manuscript. (Original work published 1994) From www.focusing.org

Leijssen, Mia Tijd voor de ziel (2007) Tielt: Uitgeverij Lannoo

Wiltschko, Johannes Focusing ist eine kleine Tür (1993) Würzburg: Deutsches Ausbildungsinstitut für Focusing-Therapie, DAF. Vertaald in het Nederlands Gene Gendlin aan het woord en aan het werk (1998) Den Haag: Focuscentrum DenHaag

Auteursblok

Erna de Bruijn is sinds 1983 in en naast haar huisartspraktijk bezig geweest met focussen. In 1991 legde ze, na 32 jaar, de medische praktijk neer. Samen met Christine Langeveld, voormalig docent Nederlands VO, richtte ze in 1993 FocusCentrum DenHaag op. Beiden zijn door The Focusing Institute (New York) erkend als trainer en Certifying Coordinator. In 2014 verscheen Erna’s boek Focussen, de kracht van innerlijk luisteren.

Kind Vanbinnen- Zorgenkind?

Hoofdstuk 7 uit Focussen, de kracht van innerlijk luisteren, Lannoo, 2014. Erna de Bruijn

Ook een kind vanbinnen heeft behoefte aan een thuis – wie anders dan jijzelf kan dat bieden? 1)

Een kind vanbinnen is een deel van ons dat meebepaalt hoe we in het leven staan op grond van ervaringen uit de kindertijd - meestal zonder dat we ons daarvan bewust zijn.

Speelse kinderen en zorgenkinderen

Een speels, vitaal kind vanbinnen wil leven, spelen, groeien, ontdekken, nieuwe dingen doen. Zo’n kind kun je heel veel speelruimte geven, al heeft het vaak ook wel behoefte aan aandacht en soms ook aan begeleiding.

In dit hoofdstuk gaat het vooral om het kind dat het moeilijk heeft en kwetsbaarder is dan het vitale kind. Zo’n kind heeft extra aandacht nodig. Als het op de een of andere manier niet mee kan doen, kan het hele stukken van je leven blokkeren of bederven. Dat kan een constante ondertoon met zich meebrengen, bijvoorbeeld altijd wat terneergeslagen, in de verdediging, onzeker, of argwanend. Dit komt zelfs bij geoefende focussers voor, ondanks vele sessies op een net niet diep genoeg niveau. Meestal merk je zoiets niet bewust op, het is dan meer een achtergrondgevoel, zoals het behang aan de muur dat je niet meer opvalt. Vaak schuilt er in zo’n kind óók een geweldige energie – het heeft het toch maar allemaal overleefd, op zijn eigen manier. Die energie komt vrij als het kind zich gezien en erkend voelt in de situatie van toen door de volwassene van nu.

Een vrouw van een eindje in de veertig kwam tijdens een sessie via een hopeloos-moe gevoel bij het beeld van een kind in een donker hoekje dat het ‘toch nooit goed doet’. In een behoedzaam opgebouwd contact liet het kind haar dat weten. Toen het doordrong tot het kleine meisje dat haar eigen volwassene dat herkende en begreep, en dat die haar accepteerde zoals ze was, ging er iets veranderen; ze kon er gewoon zomaar zijn! Wat later gingen ze samen op zoek naar iets wat ze wél goed kon. Ze kregen er plezier in en verzonnen telkens iets wat vast ook wel ging lukken. Een keer mislukken bleek ook te kunnen. En die moeheid? Die werd in de weken na die sessie steeds minder.

Een kind vanbinnen dat verstopt zit of opgesloten, of waar nooit voldoende contact mee werd gemaakt, kan - zelfs als het er een is dat nog niet kan praten – een plek krijgen in het leven van de volwassene; dan kunnen ze samen verder. De felt sense van ‘alles rond dit kind’ helpt de weg te vinden.

Een jonge man die moeilijk contacten kon leggen en onderhouden, kwam focussend bij het beeld van een baby, alleen in een afgelegen kamertje, stipt op tijd gevoed en verschoond. Verder waren er geen contacten, huilen hielp niets; daar was het kind maar mee opgehouden. Deze man ging zich nu om het kind bekommeren; het voelde alsof hij de baby in een draagzak meenam. Een eerste, lijfelijk ervaren contact!

‘Het organisme weet hoe het had moeten zijn’ 2)

Wat er ooit gebeurd is, kan nooit ongedaan gemaakt worden. Iets wat ergens in zijn ontwikkeling is blijven steken kan vaak wel zijn oorspronkelijke koers terugvinden.

Het kan zijn dat een bepaalde eigenschap vroeger niet getolereerd werd, bijvoorbeeld een rijke fantasie, die beschouwd werd als leugenachtigheid. Die moest de kop in gedrukt worden, en dat is zo gebleven. Door het onderdrukken of verbannen van zo’n eigenschap verkommert er iets vanbinnen, of het wordt obstinaat.
Er wàs iets, maar dat mocht er niet zijn. Daar kun je al focussend alsnog ruimte voor maken. Die rijke fantasie kan, als die er nu van jou mag zijn, een geweldige medewerker in je bestaan worden, zeker als die samengaat met een helder inzicht.
Iets anders is het als er destijds voor het kind iets niet was wat er wel had moeten zijn – aandacht, veiligheid, warmte, ruimte om te groeien. Wanneer mensen als kind in dit soort elementaire behoeften tekort zijn gekomen, is de kans groot dat ze later een onstilbare behoefte hebben op deze terreinen, of dat ze er geen raad mee weten als er zoiets wordt aangeboden – of allebei. Als je daarop focust, kun je precies die kwaliteit gaan opzoeken van wat er toen ontbrak, en dat als het ware uitnodigen, toelaten in je lijf en je ziel. Daarmee kan er alsnog iets van die leemte worden gevuld. Wat er dan gebeurt, noemt Gendlin ‘het vult zichzelf in’.
Dat kan bijvoorbeeld teweeg gebracht worden door de herinnering aan de moeder van een vriendinnetje, die jou een keer echte aandacht gaf. Of net die verstandhouding tussen opa en kleinkind die jou laatst in de tram zo trof, of iets uit een boek of film dat je in je hart raakte, of iets waar je van droomt, naar verlangt - een gevoel van ‘ja, dát, zó!’ Zo’n beeld kun je al focussend uitnodigen en in lijf en ziel ervaren. Het kan dan alsnog de lege plek gaan invullen, zodat het eigen wordt. Dat gaat net als bij een passend huid- of bottransplantaat: dat kan een leemte in het betreffende lichaamsweefsel tijdelijk opvullen. Daar groeien dan eigen cellen in terwijl het transplantaat geleidelijk wordt afgebroken, net zo lang totdat het betrokken gebied helemaal uit eigen weefsel bestaat.

Oude trauma's

Op grond van ‘vergeten’ traumatische gebeurtenissen kan een oude angst of woede zich plotseling van je meester maken, in de vorm van een paniekaanval of razernij. Er hoeft daarvoor maar iets te raken aan een bedreigende situatie van vroeger. Dat hoeft niets méér te zijn dan een geur, een klank in iemands stem, een manier van kijken, een (misschien goedbedoelde) aanraking. In zo’n geval is het zaak om achteraf precies na te gaan wat je op dat moment geraakt heeft, en hoe dat nu nóg voelt. Dat kan helpen om op het spoor te komen van het angstige of woedende kind daar vanbinnen.
Jouw ‘kind’ wacht misschien al heel lang op jou, als die ene volwassene die het van binnenuit kan leren kennen en het waar nodig ook begeleiding kan geven. Dat kan veel verandering brengen in onbegrepen, ‘onredelijke’ gedragspatronen waar jij het zelf moeilijk mee hebt, en je omgeving ook. Meestal is bij zoiets wel deskundige hulp nodig.

Focussen met het kind vanbinnen

Contact zoeken met je kind
Zeg eens in jezelf ‘toen ik klein was...’, en laat het stil worden vanbinnen. Daarbij kan er van alles opkomen in je lijf en in je ziel: gevoelens, beelden, herinneringen, een sfeer, een stemming. Soms komt zoiets spontaan op bij het focussen. Wàt er ook maar zo bovenkomt, geef daar voorrang aan, terwijl je ook voeling houdt met wat je in je lijf gewaarwordt: hier ben je waarschijnlijk heel dicht in de buurt van je kind.
Een gevoel daar vanbinnen van bijvoorbeeld ‘weggedoken in een hoekje’ kan de weg wijzen naar een kind dat tóch nooit meetelde. Een ander kind zou daar misschien tegendraads van geworden zijn, of nog een andere manier van overleven gevonden hebben. Veel alternatieven heeft een kind meestal niet; het heeft waarschijnlijk die strategie ontwikkeld die het meest paste bij de eigen aard en de gegeven omstandigheden. Daar mag het trouwens nu best wel eens een compliment voor krijgen!

Samen met je kind
Als volwassene kun je je eigen ‘kind’ in haar of zijn heel specifieke belevingswereld gaan zien, aanvoelen, er naar luisteren en er iets van begrijpen hoe het allemaal zo gekomen is. Je bevestigt dat het voelde zoals het voelde, je wordt een soort getuige voor het kind: ‘Ja, zo was dat. Dat was echt heel moeilijk (of treurig of verschrikkelijk of wat het ook maar was)’. ‘Toen stond je er helemaal alleen voor’. ‘En toch heb je je weten te redden!’. ‘Deze keer zijn we er samen bij’. Alleen al die erkenning kan een gevoel van bevrijding geven. En als het kind dan ook nog bij jou gewoon boos mag zijn, of teruggetrokken, koppig, verdrietig of hoe het zich ook maar voelt, dan is dát wat er is; je spiegelt dat (hé, het lijkt wel of je boos bent), je maakt er ruimte voor. Er was daar iets blijven steken; misschien komt er dan nu weer beweging in, al weet je nog niet hoe. Je laat het kind weten:’ ik ben er voor je, en er hoeft niks!’
Hoe dat kind jou bij zich wil hebben, mag het zelf aangeven: dichtbij, of juist op een flinke afstand, of nog anders. De volwassene kan aan het kind voorleggen wat in het Engels zo mooi heet: ‘How do you want me to be with you?’, ‘Hoe wil jij me bij je hebben?’. Natuurlijk hoeft dat niet met die woorden gezegd te worden, als die innerlijke houding er maar is.
Als het kind zich gerespecteerd weet, durft het na een tijdje meestal wel in zee te gaan met zijn volwassene. De veiligheid en de ruimte die jij nu biedt, die waren er destijds vast niet. In die veilige ruimte gaat het er niet om of iemand ergens schuld aan had – het gaat er om hoe het kind het toen beleefd heeft; de volwassene kan het nu nog steeds zo ervaren. En het gaat ook om het leren kennen van de strategie die het kind toen ontwikkeld heeft om er, zo goed en zo kwaad als het ging, mee verder te leven.
Die oude strategie was waarschijnlijk noodzaak; die moet je niet zomaar weg willen hebben. Alleen, het werd een automatisme, zoals wegduiken ook daar waar het niet nodig is, of waar je het helemaal niet wilt en het toch doet. Als je die neiging, dat wegduikgevoel, weer voelt opkomen, kun je het gaan herkennen als een seintje van het kind. Ga daar dan maar heen met je aandacht, maak het nu veilig voor het kind: ‘we gaan samen kijken wat er is, wegduiken kunnen we altijd nog als het nodig is, en misschien durven we deze keer wel gewoon te blijven staan, jij en ik.’ Dat helpt om keuzes te gaan maken in hoe je je opstelt in je leven, in plaats van in je automatismen gevangen te blijven.

Wat je beslist niet moet doen met een kind vanbinnen:

  • ongevraagd omarmen of op schoot trekken – daar is het misschien helemaal niet van gediend, of het zou zich erdoor overvallen kunnen voelen. Als het zelf op je schoot wil, en als dat voor jou ook goed voelt: prima natuurlijk.
  • zo maar dichtbij komen – het kind moet zelf de afstand mogen bepalen
  • toespreken – luister liever!
  • praten over het kind, bijvoorbeeld met je begeleider, in plaats van er te zijn voor het kind
  • invullen, oordelen en al die andere dingen die je bij de felt sense van een volwassene ook niet moet doen
  • langer doorgaan dan het kind zelf wil: hoe jonger het kind, hoe korter de spanningsboog.
  • na de sessie over het kind vertellen aan wie dan ook. Dat zou het prille vertrouwen van het kind kunnen schaden.

Begeleiden bij het focussen met een kind vanbinnen

Als begeleider kun je de focusser helpen om een kind vanbinnen te vinden en gezelschap te houden. ‘Misschien komt dat gevoel dat je nu hebt, die stemming je wel bekend voor’, ‘misschien is dit al een heel oud gevoel’, dat zijn handreikingen die de focusser vaak regelrecht bij het kind brengen. Ook een kind dat nog niet kan praten vind je vaak zo. Verha-len over ‘toen’, foto's enzovoort kunnen aanvullend werken, maar ze kunnen ook afleiden van hoe het er toen werkelijk uitzag en hoe het toen voelde voor het kind zelf.

Een onverwacht bezoek van een innerlijk kind
Soms ook komt er tijdens een sessie onverwachts iets van een kind op. Je merkt dat bijvoorbeeld aan ineens iets kinderlijks in iemands stem of houding, aan woorden als ‘altijd’, ‘nooit’, ‘alweer’ of aan de lading in bijvoorbeeld ‘moet ik weer de wijste zijn’. Soms meldt de focusser spontaan iets over een herinnering die zomaar bovenkomt, of over een kind dat ineens, onuitgenodigd in beeld is. Laat hij daar dan altijd voorrang aan geven en verder alles laten vallen, behalve het gevoel in het lijf dat erbij hoort. Zo’n kans moet je niet voorbij laten gaan. Nodig de focusser uit om erbij te zijn als de volwassene van nu, en op een manier die past voor dit kind op dit moment.

Anna, 73 jaar, heeft jaren geleden leren focussen. Nu is haar partner aan het dementeren; hij stelt telkens dezelfde vraag, snapt het antwoord niet, vraagt opnieuw, krijgt weer een antwoord, en komt dan toch met het verwijt ‘jij vertelt mij niks’; dat wekt irritatie. Anna kropt die op, totdat er een uitbarsting komt waar ze beiden niet blij mee zijn. Voor praktische ondersteuning gaat Anna binnenkort naar een groep van mantelzorgers voor dementerenden. Ze komt nu om te focussen, om met de eigen emotionele kant van de problematiek beter uit de voeten te kunnen.
Bij het verkennen van hoe ze dit alles lijfelijk met zich meedraagt, merkt ze een druk op van de bovenkaak tot halverwege het borstgebied. “Iets inhouden”, en even later: ”kaken op elkaar, doorgaan tot het niet meer kan, en de angst van: en dán?!”. Het inhouden is een krampachtig soort inhouden, iets mag er niet uit; “kon ik maar eens huilen, als ik alleen ben”. Op de vraag hoe dit alles vanbinnen voelt, in haar ziel, zegt ze: “Gruwelijk verlaten”, en dit met een lading in haar stem waar ik haar nauwelijks in herken. Of het haar bekend voorkomt, misschien al lang, vraag ik. “O, ja!”, met bijna diezelfde lading. Het blijft een tijdje stil, dan komt er een verhaal: ze was tien jaar, haar zusje acht. Moeder was ziek, en moest weg, voor lange tijd. Anna moest dat begrijpen, niet klagen, zeuren of huilen, en zorgen voor haar zusje – voor Anna zorgde niemand, en er was ook niemand die eens naar haar luisterde. Ze was toen ‘gruwelijk verlaten’. Anna heeft, als de volwassene die ze nu is, naar die tienjarige geluisterd. Dat er aandacht was voor het kind, dat er geluisterd werd en dat ze erkenning kreeg voor het vervullen van die veel te zware taak, dat was voorlopig genoeg. Bij het horen van ‘en je hóéft niks’ kwam er een verraste, brede glimlach. Anna knapte daar zelf zienderogen bij op.
Na een stilte kwam ze met ‘O, en nou komt er nóg een!’. Als zesjarige was ze, tijdens de hongerwinter in de tweede wereldoorlog, ondergebracht bij een boerenfamilie. De boerin had sokjes voor haar gebreid, ‘en dat was lief’, en om die sokjes te passen ging het kind zitten op de deksel van een waskit die kort tevoren van het fornuis was gehaald. De deksel kiepte, het kind kwam met billen en bovenbeentjes in het hete sop, werd er meteen weer uitgetild, maar had veel pijn en was natuurlijk ook erg geschrokken; ze huilde onstuitbaar. De boerin wist geen raad met het kind dat zo overstuur was en sommeerde haar om te stoppen met huilen. Toen dat geen effect had, stopte ze het kind in een kast. Daar hield het huilen wel op na een tijdje – het kind wou er uit. Het was boos, en weer: gruwelijk verlaten. En die boerin was eerst nog wel zo lief geweest om sokjes voor haar te breien!
Hier volgt een stukje van een verslag dat ik meteen na de sessie uit mijn herinnering heb opgeschreven; daarbij staat F voor focusser, B voor begeleider, het teken ~ geeft aan dat er gespiegeld wordt, en stippeltjes ... staan voor een kortere of langere stilte.

B Ga maar eens na hoe dit kind jou nu bij zich wil hebben ...
F Voorzichtig, want het doet zo zéér ... Iets kouds er op, water, en dan een koel laken er omheen ... Ik kan haar niet aanraken, het doet zo zéér
B ~... Zo zéér ... Kijk maar hoe ze jou nu wél bij zich wil hebben
F (verrast) Ze staat nu hier (rechts naast F), en zó kan ik haar vasthouden (rechterarm van F gebogen op schouderhoogte zesjarige). Dat voelt goed!...

Schouders en armen ontspannen zichtbaar, met heel veel kleine schokjes. Anna heeft vochtige ogen, “en dat is al wát”. Haar hele houding en gelaatsuitdrukking zijn ontspannen. Ze ziet er bijna gelukkig uit. “Dat er iemand echt geluisterd heeft naar dat kleine meisje, en bij haar is gebleven, dat doet zó goed!”.

B ~...Ga eens na hoe het nu voelt op die plekken daar bij je kaken en op je borst ...
F Het hele gebied van m’n kaken en hals voelt ontspannen, op m’n borst is er nog een restje van dat gevoel van inhouden.

De focusser maakt een afspraak met het kind om bij haar terug te komen; de plek van ‘inhouden’ vormt de toegang.

We zoeken en vinden een paar doenlijke actiestappen voor de omgang met haar dementerende partner. Daarbij gaat het niet om wie er gelijk heeft, maar om het gezien en gehoord worden van de dementerende, en ‘die daar vanbinnen’ van Anna. Als het allemaal toch eens te hoog oploopt is dat geen ramp: de partner is het zó weer vergeten, en Anna hoeft niet volmaakt te zijn.
Ontspannen, blij en ernstig tegelijk, zo gaat Anna de deur uit.
Enkele weken later spreken we elkaar even. De situatie is er natuurlijk niet makkelijker op geworden, maar ze kan er beter mee omgaan.

Als begeleider zorg je ervoor dat de focusser het woord ‘ik’ gebruikt voor zichzelf als de volwassene, en het kind aanduidt met ‘ze’ of ‘hij’ (of ‘die kleine’, ‘dat joch’ of nog anders). Zo voorkom je dat de volwassene samenvalt met het kind. Als de focusser bijvoorbeeld vertelt ‘ik kreeg altijd de schuld’, kun je dat spiegelen als ‘die kleine kreeg altijd de schuld’, en zo nodig voorstellen dat hijzelf het verder ook over ‘die kleine’ heeft.
Zo staat het kind er niet meer alleen voor. De volwassen focusser is erbij (en de begeleider is er voor de focusser); in een sessie drukte iemand dat zó uit: “ze kan nu bij mij terecht, ik kan het hébben”. In die veilige situatie kunnen ze met elkaar nagaan hoe het kind zich heeft weten te redden, met alle respect daarvoor, en ze kunnen samen kijken naar nieuwe mogelijkheden. Een eerste contact tussen kind en focusser komt vaak verrassend makkelijk tot stand. Soms gaat het juist stroef, of heel aarzelend: niet zo vreemd als een kind waar heel lang niet naar omgekeken is, de volwassene niet zomaar ineens vertrouwt.
Wat vaak helpt om het ijs te breken, is uitspreken wat je als begeleider opmerkt of aanvoelt, bijvoorbeeld: ’het lijkt wel of daar iets verdrietigs is’. Misschien zegt de focusser dan iets als:’ niet verdrietig; boos!’. Zo, dat is dan het begin van een communicatie. De begeleider kan naar de focusser spiegelen: ‘dát laat het je weten, het is bóós’, en de focusser kan dan dat ‘boos’ spiegelen naar ‘die daar vanbinnen’ toe.

Soms is een kind dat in beeld was, ineens weg. Misschien was de focusser te dichtbij. Die kan dan maar beter een stapje terug doen, rustig afwachten, gewoon er zijn, en het kind nog eens laten weten dat het welkom is en niks hoeft. Als het nu niet komt, dan vast nog wel eens een andere keer. Laat de focusser er vooral geen druk op zetten; het wás er even, en dat is al heel wat.
Het kan ook zijn dat het kind zich verstopt heeft en gevonden wil worden. Je kunt de focusser voorstellen om daar een spelletje van te maken, zo van ‘Hé, waar zit ze nou? Zag ik daar iets bewegen?’.

Op het ene ’kind’ ga je anders in dan op het andere

Hoe je ingaat op een kind hangt er vooral vanaf wat voor een kind dat is: schuw, uitbundig, gekwetst, stoer? Is het een kleuter, een baby, eentje van veertien, of van zeven jaar? Een getraumatiseerd kind moet heel behoedzaam benaderd worden, een introvert kind voorzichtig uit z’n tent gelokt, een bang kind heeft een veilige plek nodig. Dat luistert per kind heel nauw; een standaard-benadering is er natuurlijk niet.
Hoe beter je een kind hebt leren kennen, hoe makkelijker je een benadering vindt die bij juist dat kind past.

Mijn eigen ‘kind’ bijvoorbeeld, vijf tot zes jaar oud, heeft een uitdaging nodig om in actie te komen. Anders valt ze, duim in de mond, zalig in slaap. Een uitdaging, een confrontatie, een schok, dat is wat haar in beweging brengt in mijn leven van toen en van nu.

Het ‘kind’ van een 35-jarige man wordt wantrouwig als het aandacht krijgt, of een blijk van waardering: ‘Wat willen ze van me?’. Als het vroeger aandacht kreeg, werd er iets voor terug verwacht; een complimentje voelde meestal niet helemaal echt. Dit kind, en daarmee ook zijn volwassene, heeft behoefte aan directheid, echtheid, helderheid.
Een andere man, grootgebracht door twee hem adorerende vrouwen, voelt hoe verwarrend het teveel aan aandacht was voor zijn ‘kind’; het had het gevoel dat die aandacht niet belangeloos was: ze stortten zich te gretig op zijn gevoelens. Zijn kind kun je in eerste instantie beter terloops, vanuit je ooghoeken bekijken. Hij heeft behoefte aan een rustige eigen ruimte.

Een heel jong kind manifesteert zich vaak alleen maar als een lijfelijk gevoel waar een vage stemming aan vastzit. In die sfeer kun je het ook benaderen.

Een jonge vrouw heeft sinds jaren een onplezierig gevoel rechts onder in de buik, dat in het laatste halfjaar steeds sterker werd. Ze gaat in een focussessie na hoe het precies voelt vanbinnen. Pijn doet het niet, maar het drukt. Het is verbon-den met een treurige stemming. Het lijkt wel een rubberen bal met doornvormige uitsteek-sels. Later blijkt het een klein kindje dat weggekropen is. "Het wil niet spelen", zegt ze verbaasd en constaterend. Als ze er een paar minuten bij is, benieuwd en behoedzaam, meldt ze: "Nu gaat het bewegen ... het springt op en neer." Het drukgevoel in de buik lost zich op; een stroom van warmte, van energie trekt uit de buik naar boven. Nu de vrouw haar ‘kind’ de ruimte heeft gegeven, stroomt de energie, die al die jaren geblokkeerd was, vrijelijk van het kind naar de volwassene.
Ze legt een verband met iets wat ze met haar hoofd al wel wist: toen ze anderhalf jaar was, werd haar broertje geboren. Moeder kon de situatie niet aan en ging haar dochtertje slaan. Nu ziet ze hoe het kind zich terugtrok. Het wou niet meer spelen. Ze begint het nu zelf die veilige, warme plek te geven die het destijds ineens moest missen. Haar eigen dochtertje is nu anderhalf jaar oud; mogelijk heeft dat ertoe bijgedragen dat haar gevoel van die treurige druk juist nu zo sterk voelbaar was geworden.

Ook een tiener kan hulp nodig hebben van ‘haar’ volwassene

Een vrouw van 53 jaar raakt herhaaldelijk in crisistoestanden in een overigens gelukkig huwelijk. Tijdens zo'n crisis heeft ze het gevoel meegesleurd te worden in iets wat zwaar is, donker en zuigend. Als die donkere zuiging haar meesleurt, kan ze niet praten, en wat een ander tegen haar zegt, dringt niet tot haar door. Lopen is het enige wat helpt, uren en uren lopen, dan komt er langzaam weer wat licht en beweging in.
Nu, in de sessie met een begeleider, is ze erbij, niet erin. Verrast merkt ze op: "Dat hoort niet bij hém". Waar het wél bij hoort, dat zware, zuigende gevoel? Ze beleeft het opnieuw: toen ze vijftien was, stierf haar stiefvader aan een hartinfarct. Haar moeder zei: "Als jij er niet geweest was, zou dit niet gebeurd zijn, dan had hij nu nog geleefd." Dat kwam bij haar binnen als ‘jij had niet mogen bestaan’.
Deze vrouw was gewend in een crisissituatie, vlak voordat ze werd meegezogen, haar man alles voor de voeten te gooien waarmee hij ooit ‘haar bestaan teniet had willen doen’ (eigenlijk alleen maar: onvoldoende rekening met haar had gehouden). Dat raakte aan het ‘als jij er niet geweest was’ van haar moeder destijds. En nu is haar grote ontdekking: ‘Het ligt niet aan hém’! Ze heeft in de sessie met haar ‘tiener’ besproken dat moeder destijds over haar toeren was en iets gezegd heeft wat ze niet kon verantwoorden. Die tiener kan nu bij haar terecht; ze kunnen intussen ook onnoemelijk plezier hebben samen.

Als het kind van de één in botsing komt met dat van de ander

Een vrouw en een man, lang en gelukkig getrouwd, krijgen af en toe ruzie, telkens vol- gens eenzelfde patroon. Beiden ervaren ze daarbij elke keer hun eigen gekwetstheid en de onmacht om de ander te bereiken.
Zij ontmoet in een focussessie een klein meisje; als 't moeilijk wordt, wil het wegkruipen, en het roept: "Hou me vast". Hij ontmoet een jonge-tje dat hard van zich afslaat en dat schreeuwt "Laat me los!". Sindsdien, telkens als ze het oude patroon weer aan voelen komen, bekommeren ze zich eerst elk om hun eigen 'kind'; daarna kunnen ze elkaar weer bereiken.

Soms heeft iets in de volwassene eerst zorg nodig

Een 55-jarige vrouw die op haar vijfde jaar in een nonneninternaat was gestopt, zei tijdens een focussessie tegen haar ‘kind’: “De kerk is door en door verziekt”. Dat hielp niet echt – het was wel vanuit de eigen, bittere ervaring gesproken, maar niet afgestemd op het vijfjarige, bange, ontheemde kind.
Hier was eerst zorg nodig voor dat bittere, harde in de vrouw, voordat er ruimte kon ontstaan waar ze een kind in kon uitnodigen. Pas toen die ruimte er was, kon dat kind zich daar veilig en welkom voelen, en kon het iets vertellen van hoe het zich gevoeld had daar in dat internaat. Het was voor het eerst dat het er over kon praten. Het kind wás er al die jaren wel, vanbinnen, alleen: het werd nooit gehoord. Voor het eerst was er een groot mens – de focusser – die dit kind wilde horen, kon navoelen hoe het zich voelde, die er wás voor dit kind. Toen het kind zich gehoord wist, had het verder op dat moment niets anders nodig dan die aandacht en veiligheid.
De volwassene kan in zo’n geval ook nog proberen iets te zeggen tegen het kind op het niveau van een vijfjarige, zoiets als: ”Dat is echt heel erg, wat er daar toen gebeurd is; maar jij bent lief, jij kan het niet helpen; kom maar, zullen we sámen.....?”. Samen worden ze zo een beetje meer heel, het grote mens en het kind.

Een ‘kind van binnen’ is lang niet altijd zielig en/of lief.

Een man, 36 jaar oud, realiseert zich dat hij zijn ‘kind’ maar een rotjoch vindt. Dat te erkennen doet hem goed; voordien mocht hij dat niet van zichzelf. Nu hij eens goed naar hem kijkt, vindt hij het eigenlijk wel een joch met pit ook: tegendraads, laat zich niet inpakken. Dat joch zit nu ook niet bepaald hoopvol te wachten op een liefderijk contact, maar wacht met spanning af wat er verder gaat gebeuren. Er groeit zoiets als een wederzijds inschatten en respect. Het scheelt een stuk in de migraines waar de man al jaren aan lijdt.

Soms heeft een ‘kind’ maar weinig nodig om getroost verder te kunnen gaan

Het ‘kind’ van een 30-jarige man leefde op toen het hoorde hoe erg 'zijn' volwassene hem zou missen als 't er niet zou zijn.

Soms heeft het ‘kind’ de volwassene heel anders nodig dan die zou verwachten

Een vrouw van 43 jaar merkt bij het focussen dat ze ‘zich niet wil uitleveren’ in intieme situaties, terwijl ze toch behoefte heeft aan aanraking en nabijheid. Ze ziet tijdens het focussen een baby voor zich. Toen die baby veertien dagen oud was, kwam ze met ernstige verbrandingen in het zieken-huis en ze lag daar zes weken eenzaam in een glazen box; als er iemand kwam om haar te verzorgen leed ze bij iedere aanraking extra veel pijn.
Tijdens de sessie zorgt de vrouw ervoor dat ze het kind niet aanraakt; ze biedt een vinger aan, en die pakt het kind gretig beet. Het valt daarna getroost in slaap. Dat was precies die aanraking en nabijheid waar het kind zo lang op had gewacht. De angst van deze vrouw om zich uit te leveren veranderde in een héél voorzichtig zich open durven stellen en zelf een voelhoorn uit durven steken.

Soms heeft de volwassene het ‘kind’ veel harder nodig dan andersom

Een ‘kind’ van 10 jaar neemt ‘haar’ 64-jarige volwassene stevig bij de hand en trekt haar energiek en enthousiast mee naar een moeilijke situatie. Dat kind van tien is nog 'heel', van lang vóór de aanpassingsstrategie die de vrouw van haar achttiende tot haar zestigste levensjaar had gevolgd. En het is na al die jaren nog springlevend!

Enkele tips die je als begeleider aan een focusser mee kunt geven

  • De spanningsboog van een klein kind is meestal niet lang; soms krijgt zo’n kind na korte tijd slaap, of het wil gaan spelen. Probeer dan niet om de aandacht langer vast te houden
  • Na een sessie kun je een kleintje ‘meenemen in een draagzak’, of af en toe even om het hoekje gaan kijken of alles in orde is. Met een groter kind kun je een afspraak maken: ‘Bij dát gevoel in m'n lijf weet ik dat jij het bent, en dan kom ik eraan. En vind je 't goed als ik af en toe uit mezelf langs kom?’ (doe dat dan liefst op een vaste tijd, zodat het kind ‘zijn hart er al voor klaar kan maken’ 3)
  • Spreek met een kind nooit méér af dan je kunt en wilt waarmaken
  • Wat het kind jou toevertrouwt, ga daar zorgvuldig mee om. Ook de begeleider hoeft dat niet allemaal te horen. Het kind zou zich anders verraden kunnen voelen
  • Een kind heeft als regel wel behoefte aan autoriteit, niet aan autoritair gezag

Vervolgsessies

Natuurlijk zijn er vaak meerdere sessies nodig voor een 'kind’; soms blijkt het bij een volgende sessie gegroeid; het komt ook voor dat iemand begint bij een tiener en telkens bij een jonger kind uitkomt, of er lopen verschillende leeftijden door elkaar. Het kind kan ook in een heel andere situatie of stemming opduiken. Je kunt het proces rustig z'n eigen gang laten gaan, zoals altijd bij focussen; het zal wel niet voor niks zijn dat het komt zoals het komt. Uitnodigen, laten weten dat het welkom is en dat het niets hóéft, erbij zijn met aandacht en respect, de ruimte geven: alles wat hoort bij focussend ergens bij zijn, hoort ook bij de benadering van ‘het kind vanbinnen’.

 

1) Focussen, de kracht van innerlijk luisteren, Erna de Bruijn, Lannoo 2004, 131-151

2) Gene Genlin aan het woord en aan het werk, hoofdstuk Het Ik, FocusCentrum DenHaag, 2003

3) Zoals het Vosje zei tegen de Kleine Prins van Antoine de Saint-Exupéry


'Poëzie maken is door deuren gaan'

Over hoeveel focussen er in het poëzie maken van Rutger Kopland zit. De Focuskrant nr. 6, december 2002. Christine Langeveld

Rudi van den Hoofdakker(1934) is psychiater én dichter. Onder het pseudoniem Rutger Kopland schrijft hij gedichten die sinds 1966 in vele bundels verschenen zijn.

Over het dichterschap (dat hij gescheiden wil houden van zijn werk als psychiater) zegt hij: “De dichter probeert niet iets tot uitdrukking te brengen dat al helemaal klaar lijkt te liggen in zijn hoofd, integendeel, hij wil iets opschrijven wat helemaal niet klaar ligt. Iedere regel waaraan hij ziet dat de betekenis hem bekend is, waarvan hij denkt: dat wist ik al, schrapt hij. Hij probeert iets op te schrijven wat hij nog nooit heeft gelezen. Op het moment dat de dichter denkt, nu ik dit lees, lees ik iets anders dan wat ik ooit bedoeld heb, op dat moment is het gedicht af. Hij herkent een onbekend stuk van zichzelf.” 1) En verderop: “Poëzie maken is door deuren gaan”.
Nog wat verderop: ”Hoe beschrijf ik het zó dat het én voelbaar én doorzichtig wordt? Het gekke van dichtkunst is dat gevoelens opgeroepen worden en herkenbaar worden gemaakt. Het is vergelijkbaar met therapeutische gesprekken. Als ik het gevoel een naam geef, bijvoorbeeld angst, boosheid, liefde, dan is het vaak alsof het gevoel zich terugtrekt. Woorden voor gevoelens roepen gevoelens vaak niet op, maar wijzen ze terug.” 2)

In de eerste maanden van 1977 heeft hij in een dagboek verslag gedaan van het ontstaan van een bepaald gedicht. Het proces beslaat twee maanden. Uit zijn aantekeningen licht ik er hier enkele uit die laten zien hoeveel focussen er in dit dichten zit. 3)

Op de avond van 23 januari denkt hij terug aan de wandeling van die dag met z’n vrouw in Drente, de bossen, stukjes hei, met een dun laagje mist erover; er was een gevoel van iets nieuws en tegelijk vertrouwds. Een eerste regel dient zich aan: Geen gezicht, geen handen, geen haar, altijd een ander. In de dagen daarna vraagt hij zich af hoe hij tot deze regel kwam: “Ben ik iets aan het ‘doen’ in de bewuste zin van het woord? Nee, er gebeurt iets in me.” Hij probeert erachter te komen wat die woorden betekenen; ze laten zich op verschillende manieren uitleggen. Misschien hebben ze iets met vroeger te maken, een situatie waarin hij iemand nog niet kent, een onbestemd gevoel van avontuur.

Op 13 februari (hij schrijft met lange tussenpozen, soms: geen zin of te druk, soms gepieker of nadenken over andere zaken) is er nog altijd maar die ene regel: Geen gezicht, geen handen, geen haar, altijd een ander Er moet nu toch iets meer op papier: “alleen de geur’, zoiets moet nu komen” en (….) “Je ruikt precies als een vreemde/ vrouw.”
Een paar dagen later maakt hij ervan: een ander, je ruikt precies als een vreemde
vrouw, als iets in een mantel, een verre huid
op een zondag
Maar dan stokt het weer. Hij stelt zich de vraag: hapert het om dat ik iets fundamenteels wil zeggen, of gewoon omdat ik met haar naar bed wil? “Ik denk dat ik allebei wil.”
Op 20 febr. (er staan intussen vijf regels op papier) merkt hij dat die eerste regel hem begint te hinderen en hij noteert: “Hoe moet die eerste regel nu toch gelezen worden? Is het de vervreemding tussen mij en mijn gezellin, die mij zo’n regel doet opschrijven, of wil ik zeggen: het is dàt allemaal niet, het is meer wat je voor me betekent, iets algemeners, iets wat ik steeds weer moet zien te pakken te krijgen?”
Als er een paar nieuwe, bijna stamelende, regels bijkomen, schrijft hij: “Wat wordt hier in godsnaam bedoeld? Ik heb het akelige vermoeden dat ik er niet uitkom, terwijl ik vurig verlang naar een uitweg, naar een woord dat mijn ogen opent, zoiets.” En dan verderop: “Hoe moet ik zeggen dat ik, ik ken je zo weinig”.

Op 27 febr. vindt hij een nieuwe voortzetting: zeggen dat ik, ik ben weer alleen, weer
net zo alleen als toen ik verlangde, maar
ik wist niet naar wie
Dit bevalt! Na al het getob een goed gevoel, een gevoel met belofte, een opnieuw kunnen beginnen. Hij zou ook haar, de vrouw met wie hij een relatie heeft, willen vragen: zou je opnieuw met mij willen beginnen, sta je open voor de vreemde, de ander, de onbekende in mij?
Intussen is er ook weer een en ander dat irriteert: dat iets in een mantel, en die verre huid op een zondag. Bij ‘mantel’ hoort de sensatie van vrouwengeuren in een garderobe, vertrouwd en vreemd, nabijheid en verte; mantels in een garderobe zijn vrouwen, maar gezichtsloos, handloos, haarloos. En die zondag, dat heeft met de kerk vroeger te maken, het zitten tussen vrouwen in mantels waar zo’n zondagse lucht uitkwam. Die kerk past nu niet.
- Er is telkens dit aftasten, dit zoeken naar woorden, dit proeven van beelden en herinneringen en van wat ze ten diepste betekenen.
Een dag later schrijft hij een nieuwe versie; iets en een verre huid zijn vervangen . Hij noteert: “Wat me bevalt, is het wiegende ritme dat ik er ineens in voel.”

Op 7 maart treedt er een versnelling op, een soort doorbraak. De wandeling waar alles mee begon, gaf een gevoel van: ik beleef iets wat ik herken, ik weet alleen niet wat. Dit hele proces van dichten blijkt een ontdekkingstocht naar die belevenis: een intens, maar ook weemoedig geluksgevoel, weemoedig omdat het verleden zich niet herhaalt, maar intens en gelukkig, herinnerend aan een vroegere toestand van nog niet weten wat komen gaat, en ook nu met de bereidheid te laten komen wat er komt.
Het verleden valt samen met het heden, en wat zich eerst binnenin de dichter afspeelde wil ook uitgesproken worden, gezegd worden aan de liefste. (….) Wie ben je, zeg ik, we hebben samen
een leven lang al achter de rug en nog moet ik denken,
wie ben je liefste
“Maar ik ben voor mijn gevoel nog niet klaar (….) er moet antwoord komen.” Ze neemt mijn gezicht in haar handen
en strijkt door mijn haar.
En weer stelt hij zich vragen: “Zou dat het zijn? Zou ik zelf opnieuw herkend willen worden? Wil ik zelf zichtbaar worden?”

Wat mij boeit in dit verslag van een dicht-proces is dat er zoveel raakvlakken zijn met focussen:
- de open, benieuwde houding naar wat er verscholen ligt in een bepaalde belevenis; ook openheid voor wat er tussenschuift: irritatie, ongeduld
- het zorgvuldig verkennen en aftasten van die belevenis, proberen die te beschrijven en daarmee (weer) op te roepen
- het telkens proeven (resoneren): klopt dit, is dit waar het om gaat?
- de opluchting na de ‘doorbraak’, de bevrijding.

De uiteindelijke versie:

Geen gezicht, geen handen, geen haar, en altijd
een ander. Het is weer de geur van een vreemde
mantel, zo dichtbij als die geur, maar ook zo
onzichtbaar, ook zo voorbij. Ik kijk naar de hei,

naar de mistige, eenzame berkjes en denk hoe
ik het moet zeggen, hoe moet ik het zeggen dat,
ik ben weer gelukkig, weer net zo alleen als
vroeger, ik verlangde, en wist niet naar wie. Ze

had geen gezicht nog, geen haar en geen handen, ze
was altijd een ander, ze rook zo dichtbij maar zo
vreemd, als jij nu. Wie ben je, zeg ik, we hebben

samen een leven al achter de rug en nog moet ik
denken, liefste wie ben je. Ze neemt mijn hoofd
in haar handen en strijkt het haar uit mijn gezicht.

 

1) Het mechaniek van de ontroering, Rutger Kopland, 1995, p. 41

2) idem, p. 44 en p. 55

3) idem, p. 42 e.v.


Je eigen wijze lijf weet meer dan je denkt

Psychoscriptum, Kwartaalblad van de Onafhankelijke Beroeps-vereniging voor Psychosociaal Werkenden, jaargang 6, winter 2002. Erna de Bruijn en Christine Langeveld

Inleiding

Luisteren is een vaardigheid waar psychosociaal werkenden in getraind zijn. Luisteren naar cliënten, naar wat ze zeggen en naar wat ze niet zeggen. Maar onder en achter datgene wat (niet) gezegd wordt, zit vaak nog méér. Focussen kan toegang geven tot dat ‘meer’.

Focussen is het richten van aandacht op wat er lijfelijk in je omgaat en emotioneel ervaarbaar is. Er zijn nog geen woorden voor, maar je vermoedt of weet dat daarbinnen iets is wat te maken heeft met je leven. Sommige mensen hebben deze vorm van aandacht, dit naar binnen luisteren, van nature; de meesten van ons moeten zich dit (opnieuw) eigen maken.

Doel van dit artikel is: psychosociaal werkenden een beeld van focussen te geven. Wellicht nodigt het de lezers van dit tijdschrift uit om na te gaan in hoeverre focussen hun een aanvulling kan bieden op het persoonlijke vlak en op het vlak waar zij werkzaam zijn.

Focussen – luisteren naar je lijf

Focussen begint met luisteren, luisteren naar hoe je vanbinnen op iets reageert of hoe je iets met je meedraagt. (Het woord ‘luisteren’ omvat hier ook: kijken, aftasten, opmerken, nagaan – al datgene wat in het Engelse woord ‘sensing’ ligt besloten.) Iedereen kent het: dat laatste gesprek met je collega ‘ligt je zwaar op de maag’, je bent helemaal ‘vol’ van een plan, of je voelt je ‘leeg’ na een vergadering - gewaarwordingen in je lijf die iets met je leven te maken hebben. Vaak lopen we eraan voorbij; met name vervelende gevoelens negeren of onderdrukken we: we pakken de krant, nemen een borrel of zetten de TV aan. En als we een góéd gevoel hebben, gunnen we ons nauwelijks de tijd om daarbij stil te staan.

Als je focust, geef je juist aandacht aan zo’n lijfelijke gewaarwording, op een respectvolle, benieuwde manier. Je maakt een veilige ruimte vanbinnen voor alles wat zich via die lijfelijke gewaarwording aandient, dus ook voor ‘weerstand’, schaamte, ondermijnende zelfkritiek en andere ‘negatieve’ gevoelens en oordelen.

Eerst neem je dan de tijd om dat wat je ervaart helderder te krijgen. Het gaat daarbij niet om een analyse van gebeurtenissen of om het herbeleven van een emotie, maar om een totale notie van wat er is.

Vervolgens ga je er als het ware bij zitten, bereid om te luisteren naar wat ermee aan de hand is en wat het je misschien duidelijk wil maken. Het krijgt zo de kans zich te ontvouwen en er helemaal te zijn zoals het is. Eigenlijk hoeft de focusser in deze fase niet veel anders te doen dan erbij te zijn en het proces zijn gang te laten gaan. Zoals je organisme zelf ‘weet’ hoe het een wond moet genezen - als jij zorgt voor gunstige voorwaarden - zo kent het ook zijn eigen wegen als het om de genezing van iets op zieleniveau gaat. Ook daar moet je dan wel zorgen voor gunstige voorwaarden. Focussen helpt die voorwaarden te scheppen waarin het zelfgenezend vermogen van het organisme zijn werk kan doen.

Niet alleen voor genezing en heel-worden, ook voor het richting vinden in je leven kun je op je organisme vertrouwen, want het heeft, net als ieder ander organisme, zijn eigen blauwdruk. Het weet hoe het in de gegeven omstandigheden het best in overeenstemming met die blauwdruk verder kan gaan. Focussen helpt die blauwdruk (terug) te vinden: je wordt meer en meer jezelf. Dat brengt vreugde en ontspanning, kracht en nieuwe energie in je leven.

Je hoofd niet in de soep, en andere essentiële aspecten

Een bekende uitspraak van Gendlin, die de methode van focussen heeft ontwikkeld, is: ‘Als je wilt weten hoe de soep ruikt, kun je beter niet je hoofd erin stoppen’. Als je wilt weten hoe iets vanbinnen in je leeft, moet je er niet middenin gaan zitten, niet ermee samenvallen. Alleen als je zelf luisterend bij iets bent, kan het je zijn verhaal vertellen. Als je ermee samenvalt of erdoor wordt overspoeld, is er niemand om het verhaal aan te horen. Anderzijds moeten focusser en ‘dat wat er is‘ wel dicht genoeg bij elkaar zijn om contact te kunnen hebben. Mensen die gewend zijn hun lichaam te zien als een voertuig dat hun hoofd ronddraagt, zullen daar aanvankelijk moeite mee hebben. Tijdens het focussen leer je een werkbare afstand te vinden: niet weg van iets, niet er middenin, maar erbij.

Een focusproces staat of valt met de eerder beschreven open, uitnodigende, niet-oordelende houding: wat zich ook maar meldt krijgt aandacht, erkenning en respect, en dat nodigt uit tot het ‘meer’ daarachter of daaronder.

Wezenlijk daarbij is: het in contact zijn en blijven met de lijfelijke kant van het gevoelde. Met gedachten over wat je voelt, kun je alle kanten uit, beelden die het oproept kunnen een eigen leven gaan leiden, emoties kunnen je het zicht op het geheel ontnemen. Maar zodra en zolang je in contact bent met hoe je lijf iets beleeft of met zich meedraagt, beschik je over een mogelijkheid tot toetsing en een authentieke bron van informatie.

De ‘ontdekking’ van focussen

Focussen als methode is in de jaren ’60 en ’70 ontwikkeld door Eugene Gendlin, destijds medewerker van Carl Rogers, later hoogleraar psychologie en filosofie, aan de Universiteit van Chicago. Begin jaren '60 onderzocht Gendlin c.s. hoe het kwam dat sommige cliënten werkelijk veranderden in psychotherapie en andere niet. Zij bestudeerden opnames van honderden therapiesessies; ze ontdekten daarbij dat de ‘succesvolle’ cliënt op een bepaalde manier met zichzelf en zijn problemen omgaat. Ze hoorden hoe zo’n cliënt ergens in de sessie langzamer ging praten, naar woorden zocht om te beschrijven wat hij op dat moment voelde, en als het ware vanbinnen checkte of het klopte wat hij zei. Dat klonk vaak als: ‘Hmm … tja … ik weet niet … hoe moet ik dat nou zeggen …’t is zoiets als … ehh … vastzitten … of eigenlijk meer opgesloten … ja, opgesloten …’ Vaak gaf de cliënt ook nog aan waar in het lijf hij het voelde: ‘hier ergens … zo’, of ‘in m’n hele lijf’. Dit aftasten van en luisteren naar het ervaren in het hier en nu, lijfelijk én emotioneel, bleek de sleutel tot positieve veranderingen.

Gendlin besloot uit te zoeken hoe je deze, op het eerste gezicht zo simpele, benadering kunt bijbrengen aan iemand die dat uit zichzelf niet doet. In de jaren daarna ontwikkelde hij een methode hiervoor die hij ‘focussen’ noemde, en die een ieder zich eigen kan maken. Daartoe verdeelde hij het - op zich natuurlijke, vloeiende – proces in zes stappen.

Hoe een focusproces verloopt

Een eerste indruk van hoe focussen werkt, kun je krijgen door er hier en nu een paar minuten aan te besteden. Ga er eens rustig voor zitten, zorg dat je deze minuten niet gestoord kunt worden en laat het stil worden van binnen.

Stap 1.
Breng je aandacht naar binnen in je lichaam en neem de tijd om daar aan te komen. Zak niet te diep weg in ontspanning: focussen vraagt een zekere opmerkzaamheid. Haal je nu eens voor de geest, zo levendig mogelijk, wat er vanbinnen bij jou gebeurde toen iemand iets tegen je zei wat je onaangenaam trof, iets wat je kwetste.

Stap 2
In plaats van het weg te duwen, weg te lachen of weg te redeneren - wat je meestal doet - zou je het nu eens aandacht kunnen geven, zonder er helemaal in te duiken. Kijk wat er in je lijf gebeurt bij het terugkijken op die situatie: een samentrekken bij je maag bijvoorbeeld, een dichte keel, een top-tot-teen-gevoel van geladen-zijn of wat dan ook. Let vooral op: hoe voelt het en waar? Je laat tot je doordringen hoe die situatie in zijn geheel, lijfelijk en emotioneel, van binnenuit aanvoelt. Dat kan ook iets vaags zijn waar pas geleidelijk woorden bijkomen.

Stap 3
Je zoekt naar die weergave (het ‘handvat’) die het betreffende gevoel zo dicht mogelijk benadert, bijvoorbeeld ‘iets drukkends … hier’, of ‘gespannen, bibberig’, ‘gekwetst en teruggetrokken’. Het kan ook alleen maar een beweging zijn, een geluid of gebaar, of juist een stilhouden.

Stap 4
Blijf daar aandachtig bij – ‘O, iets drukkends … hier, zo voelt dat’ en toets dat handvat aan dat wat je ervaart. Stel, waar nodig, de weergave bij terwijl je voeling houdt met het gevoel in je lijf, de ‘felt sense’. Als je merkt dat handvat en ‘felt sense’ met elkaar kloppen, voel je waarschijnlijk een soort opluchting, ook al is er niets veranderd aan de situatie zelf.

Stap 5
Blijf er een poosje – misschien wel een minuut – met aandacht en respect bij en ga na of het je nog meer laat ervaren. Soms zie je een reeks gebeurtenissen in een nieuw perspectief; soms voelt het gewoon maar tevreden dat het nu aandacht krijgt. Soms geeft het aan waar het behoefte aan heeft: ‘een beetje losser laten’, ‘die en die erbij betrekken’, ‘de persoon in kwestie zeggen wat het je doet ... ’, of wat er ook maar komt. In deze fase kunnen open vragen aan de 'felt sense' behulpzaam zijn, bijvoorbeeld ‘wat maakt dat het zo … (drukkend) voelt?’

Stap 6
Het kan goed zijn om een afspraak te maken met dat wat er opgekomen is: morgen er bij terugkomen bijvoorbeeld. Misschien wil je het bedanken dàt het gekomen is, of het laten weten dat je er voortaan rekening mee wilt houden, dat je blij bent met dit contact, of iets anders, wat dan ook, wat echt zo voelt.

Als je zo, een paar minuten of misschien wat langer, met aandacht en respect aanwezig bent geweest bij iets daar vanbinnen dat zich een beetje meer heeft laten kennen, dan heb je gefocust.

Focussen in de hulpverlening

Focussen wordt sinds de verschijning van het boek ‘Focusing’ in pocketuitgave (1981) op de meest uiteenlopende gebieden beoefend, met name daar waar mensen met mensen werken. In de psychosociale hulpverlening kan focussen een belangrijke rol spelen bij o.a. het nemen van heldere beslissingen, het herkennen van eigen grenzen en mogelijkheden, het omgaan met ondermijnende zelfkritiek en andere blokkades, met heftige emoties, met stressverschijnselen en met verschillende klachten die als puur lichamelijk ervaren worden.

Een hulpverlener die zelf ervaring heeft opgedaan met focussen, kan zo’n proces bij een cliënt helpen plaatsvinden. Een open, respectvolle, niet-oordelende houding naar wàt er ook komt, is een voorwaarde daarvoor. De cliënt hoeft nergens ‘doorheen’. Cliënt en hulpverlener zijn beiden met hun aandacht bij de ‘felt sense’ van de cliënt, dat ‘iets’ daar vanbinnen dat een eigen-wijs weten heeft van wat er gaande is en van wat een stap in de goede richting kan zijn. Daardoor krijgt de cliënt vaak een verrassende, nieuwe kijk op zijn problematiek, tegelijk met een verandering in zijn beleving, op een diep niveau. Vastgeroeste belevingspatronen kunnen weer in beweging komen. Die delen van zichzelf die een cliënt ooit verbannen heeft, kunnen er weer bij gaan horen. Wat niet bij hem hoort kan hij laten gaan. Zo komt er ook ruimte voor positieve veranderingen in zijn handelen.

Hulpverleners die in hun werk iets met focussen willen doen, zouden kunnen beginnen hier en daar een element van het focussen in hun werk toe te passen. Als bijvoorbeeld een cliënt hevig geëmotioneerd iets vertelt, kan de hulpverlener hem uitnodigen: ‘Nu je dat zo zegt, ga eens na hoe dat voelt in je lijf’. Bij de vraag van een cliënt: ‘Zal ik daar blijven of weggaan?’ kan het helpen om beide mogelijkheden aan het lijf voor te leggen: ‘Kijk maar wat er in je lijf gebeurt als je je voorstelt dat je blijft’. En vervolgens: ‘………. als je je voorstelt dat je weggaat’. Het spreekt vanzelf dat het woord ‘focussen’ daarbij niet genoemd hoeft te worden; het gaat erom dat de begeleider de cliënt uitnodigt bij iets vanbinnen stil te staan, er contact mee te maken en het aan het woord te laten.

Diegenen die van nature focussen, en dat is ongeveer eenderde van de mensen, zullen raad weten met zo’n voorstel, voor de anderen is er meer nodig; daar is focussen als aan te leren methode voor bedoeld. Het focussen valt uit boeken te leren, maar de meeste mensen maken het zich sneller en beter eigen in cursusverband of privébegeleiding.

Werkwijze & resultaten van de cursus 'focussend omgaan met migraine'

De Focuskrant nr. 4, december 2001. Christine Langeveld

Christine Langeveld

In de periode november 1997 t/m juni 2000 gaven we in Focuscentrum DenHaag vijf maal een cursus voor mensen met migraine die daar anders mee wilden leren omgaan. In totaal namen 30 mensen daaraan deel: 3 mannen en 27 vrouwen. De gemiddelde leeftijd was 45 jaar. Tijdens de eerste cursus trok één vrouw zich terug, de gevoelens van andere deelnemers kwamen haar te dichtbij. De overige 29 deelnemers maakten de cursus af. De eerste cursus werd gegeven door Mária Goóg en Christine Langeveld (beiden migrainepatiënt). Mária moest helaas om gezondheidsredenen afhaken; Erna de Bruijn nam haar plaats in.

Aan de cursus ging een kennismakingsgesprek vooraf met elke aspirant-deelnemer waarin we van beide kanten peilden of deelname een goed idee was.
De cursus bestond aanvankelijk uit 6 bijeenkomsten + 1 evaluatiebijeenkomst, later uit 8 + 1.
In kleine groepen (3 tot 7 personen) werkten we aan het thema Omgaan met Migraine, vanuit drie verschillende invalshoeken:
1. aandacht voor de leefstijl: het leren (h)erkennen en hanteren van de individuele uitlokkende factoren en het omgaan met medicijnen
2. aandacht voor het lijf op zich: herkennen van spanningspunten en –gebieden in het lijf, ontspannings- en bewegingsoefeningen
3. focussen
Al gauw bleek dat de verschillende benaderingen niet los van elkaar te zien waren. Focussen kwam centraal te staan.

Ad 1. Alleen al het bij elkaar zijn met lotgenoten en soms even kunnen ‘zeuren’, en dan nog in het bijzijn van een cursusleidster/lotgenote, werkte meteen al heel bevrijdend. Ook was het belangrijk nog eens gezamenlijk vast te stellen dat de aanleg voor migraine een lijfelijk gegeven is en dat een migraine-aanval niet ‘allemaal eigen schuld’ is. Bij de bespreking van de individuele uitlokkende factoren bleek dat de meeste migraine-mensen heel goed weten op welke omgevingsfactoren ze moeten letten; een middag lang winkelen in de stad, bezoek aan de sauna, dreunende muziek en lichteffecten, te laat opstaan, warmte, kou – het kan allemaal tot een aanval leiden. Vrijwel iedere migrainepatiënt kent haar eigen gevoeligheden op dit gebied en is ook wel bereid daar rekening mee te houden, zij het soms tandenknarsend. Dat geldt evenzo voor hormonale invloeden. Anders is dat met de invloed van stress-factoren; die wordt moeilijker herkend en erkend. Een te volle agenda, of juist het wegvallen van druk op de ketel, de angst dat migraine dat leuke feest straks weer bederft, het gevoel dat de klus nú af moet en dan natuurlijk ook nog perfect - als iemand al besefte dat migraine in dergelijke situaties op de loer ligt, dan nog wist zij meestal niet hoe hiermee om te gaan.

Ad 2. Migrainepatienten hebben doorgaans een, vergeleken bij andere mensen, hoge spierspanning. Vooral de nek en de schouderpartij, maar vaak ook de hele rug en de benen zijn permanent gespannen. De energie kan niet vrijelijk doorstromen; bij extra (in)spanning hoopt die zich op bij schouders en nek, en raakt gestuwd in het hoofd. Aandacht voor het eigen lijf, het gewaarworden van lichaamshouding en gevoelens van spanning - het lijkt wel of veel migrainepatienten in het gewone doen helemaal geen weet hebben van hun lijf; tijdens een aanval zijn ze één en al lijf, daarna is het lijf uit beeld, tot de volgende aanval.
In de cursus gebruikten we eenvoudige oefeningen om de deelnemers meer bewust te laten worden van hun lijf, hoe ze erin zitten en hoe ze ermee omgaan. De ‘zak’-oefening bleek voor de meeste deelnemers heel doeltreffend. Daarbij nodig je je lichaam uit om de spanning (warmte, energie) die opstijgt en zich in de buurt van het hoofd ophoopt, naar beneden te laten gaan.

Ad 3. Vrijwel alle deelnemers hadden grote moeite met het waarnemen van processen in zichzelf, niet alleen de lichamelijke, ook de emotionele. Een meer gebruikelijke aanloop tot focussen: de aandacht naar binnen brengen en nagaan wat zich daar aandient, bleek niet de juiste weg; er diende zich niets aan. We kozen ervoor om voortaan elke bijeenkomst een thema (bijv. ‘irritatie’of ‘het gevoel van-alles-te-móeten’) aan te bieden, een kort kringgesprek daarover te houden en vervolgens een groepsfocusoefening te doen. Daarbij ging iedere deelnemer uit van een zelfgekozen situatie die betrekking had op het thema. Langs deze weg was het de deelnemers wél mogelijk na te gaan hoe zij zo’n situatie lijfelijk en emotioneel ervoeren.
Begroeten, (h)erkennen, erbij-zijn zonder oordeel en iets de ruimte geven om te veranderen, te kijken waar het heen wil, of zelf maatregelen nemen – het was allemaal onwennig, maar vaak wel werkzaam.
Dat opeengestapelde, niet-(h)erkende, niet-uitgesproken emoties een rol kunnen spelen in het opbouwen van een migraineaanval werd duidelijk. Herkenning van elkaars en de eigen neiging tot perfectionisme, geen ‘nee’ kunnen zeggen, van sterk plichtsbesef en overmatig verantwoordelijkheidsgevoel, leidde tot verrassende en soms hilarische ontdekkingen en belevingen. We hebben vaak en veel gelachen! bijvoorbeeld om iemands neiging tijdens het autorijden een minder fraai genomen bocht over te doen, of de gewoonte om in een vreemd huis meteen na binnenkomst de schilderijen recht te gaan hangen.

In juni 2001 verstuurden we aan de 29 deelnemers een vragenformulier om de cursus te evalueren. We ontvingen 2 antwoorden in briefvorm waarin sprake was van verbetering, en 20 ingevulde formulieren.
De 20 formulieren geven globaal het volgende beeld:
1. Bij 14 deelnemers is er verbetering merkbaar wat betreft de aanvallen: de migraine treedt minder vaak op, minder hevig en/of minder langdurig; 2 van deze 14 hebben sinds de cursus geen aanval meer gehad, een 3e is vrijwel aanvalsvrij, maar schrijft dit mede toe aan de overgang. Niemand meldt een verergering.
2. 14 deelnemers melden dat hun omgaan met migraine verbeterd is: meer ontspannen, minder boos als er een aanval optreedt. Bij 5 van deze 14 is er geen verbetering wat betreft de aanvallen, maar wél in het omgaan ermee.
3. 1 deelnemer meldt dat er geen verbetering merkbaar is, niet m.b.t. de migraine en niet m.b.t. het omgaan ermee, hoewel ze wel noteert ‘meer acceptatie’.
Samenvattend:
bij 5 deelnemers is er alleen verbetering wat betreft aanvallen
bij 5 anderen is er alleen verbetering wat betreft het omgaan ermee
bij 9 deelnemers is er verbetering zowel wat betreft aanvallen als omgaan ermee
bij 1 deelnemer is er geen verbetering
4. Bij 9 deelnemers is het medicijngebruik afgenomen, bij 5 is het toegenomen; bij 4 van deze 5 was er vóór de cursus een grote huiver voor medicijnen, nu gebruiken ze met mate specifieke, aanvalsgerichte medicijnen.
Bij niemand is het medicijngebruik toegenomen omdat het minder goed zou gaan.

Uiteraard heeft dit onderzoekje geen enkele wetenschappelijke pretentie. Het levert wel een indicatie voor de rol die met name focussen kan spelen in het omgaan met een kwaal als deze.
Van het begin af aan (al in de folder) hebben we benadrukt dat mensen niet mogen verwachten dat ze van hun migraine verlost worden, wel dat er iets kan veranderen in hun omgaan ermee, en daarmee in hun totale beleving ervan. Een van de deelnemers zei het enige tijd na de cursus zo: ‘Eerst was ik bezig met overleven, nu met leven!

Den Haag, december 2001

Over Focussen en NLP

De Eekhoorn, Trimesterblad voor NLP, jaargang 5, nr.1, november 1996, Erna de Bruijn

Motto: De NLP-er weet waar hij naartoe wil -
de Focusser is benieuwd waar hij uit zal komen.

De eerste kennismaking tussen Jaap Hollander en mij was een aanvaring (omtrent overname van een tekst over Focussen in een NLP-congresmap). In een gesprek daarover merkten wij hoe weinig we afwisten van elkaars werkwijze. Jaap Hollander stelde mij voor om iets over Focussen te schrijven voor De Eekhoorn. Tijdens regenachtige vakantiedagen las ik eerst maar eens "NLP in Nederland", en ik viel van de ene verrassing in de andere bij het ontdekken van verschillen en raakvlakken van beide methoden.

Dat begon al bij de ontstaanswijze.

Ontstaanswijze

Daar waar het goed ging in een psychotherapie bestudeerden Bandler en Grindler de "succesvolle therapeut" en "modelleerden" die; Gendlin, de grondlegger van het Focussen, keek de kunst af van de "succesvolle cliënt". In beide gevallen kwam er iets uit wat niet weer een nieuwe richting in de psychotherapie is, maar een aanpak die zich laat toepassen op heel veel gebieden, binnen en buiten de psychotherapie, eigenlijk overal waar mensen met zichzelf en/of andere mensen werken.

Illustratief voor die verschillende invalshoeken is: in een therapie-situatie is de "NLP-er" de therapeut, de "Focusser" is daarentegen juist de cliënt (de cliënt focust, de therapeut begeleidt daarbij).

"Het paard vindt zelf zijn weg naar huis"

Dat het paard zelf zijn weg vindt, is in beide disciplines bekend. Om "het paard bij de weg te bepalen" helpt de NLP-er een cliënt zijn eigen hulpbronnen op te sporen en te benutten. Hij geeft hiertoe interventies, suggesties en opdrachten.

In een focussessie helpt de begeleider zijn cliënt bij het vinden en volgen van het "lijfelijk ervaren weten", de Felt Sense.

De Felt Sense zou je kunnen omschrijven als de aanvankelijk vage, maar onmiskenbaar aanwezige, nog niet verwoorde notie van iets dat met het leven van de focusser te maken heeft en dat in het hier en nu zowel lijfelijke als emotionele kwaliteiten heeft.

Respectvolle aandacht voor de Felt Sense maakt dit "iets" duidelijk en helpt "de weg naar huis" te vinden.

De NLP-er volgt en stuurt, de focusbegeleider volgt en helpt een veilige ruimte te scheppen, een ruimte waarin het proces van de focusser zich verder kan ontvouwen.

Beiden, NLP-er en focusbegeleider, weten elk moment wat ze doen en waarom zó.

Opbouwen van een relatie

Het opbouwen van een relatie tussen cliënt en diens probleemgebied neemt bij beide benaderingen een belangrijke plaats in; het omgaan met obstakels op de weg loopt grotendeels parallel: signaleren, herkennen als (ooit) werkzame strategie, mogelijkheden zoeken tot samenwerking, tot integratie. Het gaat daarbij vaak om een gedissocieerd deel ("Ik, boos? Nooit!") of een deel waarmee de cliënt zich identificeert ("Ik bén nu eenmaal zo").

De NLP-er richt zich in eerste instantie op de cliënt en diens obstakels; de focusser en de focusbegeleider richten zich op de "the clients client", oftewel de Felt Sense omtrent dat obstakel.

Werkwijze bij het Focussen

Bij Focussen staat de Felt Sense centraal.

Als je als lezer nu, op dit moment, een Felt Sense wilt ervaren, haal je dan een prettige of een onplezierige situatie voor de geest die je uit ervaring kent. Wat gebeurt er nu in het middendeel van je lijf (borst, buik)? Een ontspannen gevoel, een samenknijpen, een verandering in je ademhaling bijvoorbeeld? Blijf er met je aandacht bij, ga na wát er gebeurt, en wáár en hóé dat voelt.

Je aandacht is je instrument om scherp te stellen (te focussen) op wat eerst vaag, diffuus, waarschijnlijk onopgemerkt was. Je aandacht is nu niet bij datgene wat je er al over gedacht hebt, maar bij de Felt Sense, het totale gevoel van "alles rond die situatie". Neem er de tijd voor (soms wel een hele minuut) en zoek dan een treffende weergave van hoe "dat alles" in je lijf voelt. Dat kan visueel, auditief en/of kinestetisch getint zijn of nog anders ("een ijzeren bal", "knorrig", "ineenkrimpen", "bitter"). Deze weergave heet in focustermen: het handvat. Ga dan na of die weergave precies klopt met hoe het voelt in je lijf. Waar nodig stel je iets bij, tot je voelt: "Ja, precies, zó!" (In focusjargon heet dit proces: resoneren). Behalve het handvat, de weergave van hoe het voelt in je lijf, kan er ook een emotioneel aspect opgekomen zijn ("kwaad, en bang ook"), evenals een contextueel aspect ("altijd als iemand mij zó behandelt").

Als iets niet spontaan is opgekomen, kan de focusser ernaar vragen, van binnen, of de begeleider kan de focusser voorstellen deze aspecten uit te nodigen. Zo wordt het oorspronkelijk vage totaalgevoel rond een situatie tot een "iets", een "Ut" waar je bij kunt zijn zonder dat je er in hoeft te gaan zitten. In plaats van bijvoorbeeld opnieuw in de slachtofferrol te raken, kun je nu als waarnemer bij iets aanwezig zijn: "Dat is het wat er met me gebeurt". Misschien zie je een reeks gebeurtenissen in een perspectief. Misschien weet je zelfs waar het begin van zo'n reeks ligt: "toen ik drie was", "in de zesde klas", "vorig jaar".

Zo'n Ut, daar kun je met compassie bij zijn op een manier die goed voelt voor jou en voor Ut. En als het níét kan, als je bijvoorbeeld geïrriteerd bent door dat Ut, dan kan je dáárbij zijn, bij die irritatie, die ook niet van niets komt en die misschien eerst gehoord moet worden. Erbij zijn, uitnodigend, niet directief, en dan behoedzaam een relatie opbouwen met Ut, dat is wat er in deze fase van het focusproces gebeurt. En het paard blijkt hier vaak verbazend goed de weg te weten, een veel betere weg dan de focusser had kunnen bedenken, laat staan dat de begeleider iets beters had kunnen verzinnen.

De laatste fase van een focusproces is "afronden", de betreffende plaatsen in het lijf langsgaan en nagaan wat er veranderd is (markeren); als dat zo voelt: datgene bedanken wat er gekomen is en wat een aandeel in dit proces heeft gehad; een afspraak ermee maken ("Ik kom morgen weer even bij je langs" of "Als ik die steek in m'n maag weer voel, dan weet ik dat jij me een seintje geeft en dan luister ik naar je").

Vergelijking tussen enkele Focus- en NLP-processen

Bij de zesstaps reframing zijn er opvallende overeenkomsten en even opvallende verschillen met de focus-werkwijze. Herkennen, erkennen en benoemen van wat er ís lopen parallel met het zoeken naar de Felt Sense en het handvat. Bij beide benaderingen wordt een relatie opgebouwd met "het gedeelte", respectievelijk Ut. Aandacht en respect zijn basale voorwaarden; het vragen naar een positieve bedoeling kan daar bijhoren. De NLP-cliënt en de focusser kunnen datgene waar ze mee bezig zijn geheim houden door bijvoorbeeld te spreken over "dat gevoel" of "die kwestie". Wel is het belangrijk dat de cliënt/focusser voeling houdt met de concrete zintuiglijke ervaringen, respectievelijk de Felt Sense.

Bij reframing wordt in stap 4 "het creatieve gedeelte" ingeschakeld om voor het gedeelte dat verantwoordelijk is voor "gedrag X" nieuwe manieren te bedenken (en zelfs een groot aantal!); in de fase van "erbij zijn" zal de focusser een veilige ruimte creëren waarin Ut zich verder kan laten kennen. Voeling houdend met het lijfelijk ervaren gevoel kan hij aan Ut-zelf vragen hoe het zo gekomen is en wat het ooit zo moeilijk maakte (met alle respect voor de toen gekozen strategie). Als Ut zich erkend en begrepen voelt, kan de vraag komen, hoe het nu voor Ut beter zou voelen, in welke richting er meer ruimte zou kunnen komen.

Reframing stap 5 (verantwoordelijkheid nemen voor de alternatieven) is bij Focussen niet van toepassing, want de "groeirichting" is door Ut-zelf aangedragen.

Stap 6 (vraag of er andere gedeelten bezwaar hebben) kan bij het Focussen luiden: kijk of er nú nog iets is, van binnen, wat Ut nodig heeft of wat er in de weg staat.

De "basisopdracht" die de NLP-er geeft is te vergelijken met de "action step" die de focusser zelf vindt en toetst aan de Felt Sense.

Uithuilen of afhouden?

Bij het omgaan met oude trauma's zal een focusser noch "uithuilen", noch "afhouden", noch "herstructureren". De focusser kan, onder zorgvuldige begeleiding, de Felt Sense van die traumatische situatie gaan ervaren. Alleen, hij hoeft daar nu niet middenin te zitten: hij kan erbij zijn, met aandacht en respect voor het kind dat dit alles heeft doorstaan. Deze keer staat het kind er niet alléén voor: de volwassen focusser is erbij, die onrecht als onrecht helpt onderkennen en die het kind ondersteunt op de manier die het nodig heeft. Hulp die destijds ontbrak, wordt zo alsnog geboden, en wel door de focusser-zelf, die daarin gesteund kan worden door de begeleider.

Uit dit proces kan een "groeistap" voortkomen, een verandering in het ervaren van "alles rond dit trauma". De focusser, en meestal ook de begeleider, kan zo'n verandering zien/horen/voelen gebeuren; zo'n verandering wordt een "body shift" genoemd.

Nog enkele punten van overeenkomst tussen NLP en Focussen

Tenslotte wil ik nog een paar punten van overeenkomst tussen NLP en Focussen noemen:

  • "NLP" en "Focussen" zijn beide onbeschermde aanduidingen: iederéén kan zich NLP-er ofwel Focustrainer, -begeleider of -therapeut noemen. Kwaliteit moet blijken. Het is spannend om te zien wie er wat met een methode doet.
  • Beide methoden zijn ontwikkeld in het veld van de psychotherapie, maar daarbuiten worden er steeds nieuwe toepassingen gevonden.
  • Saai wordt het nooit bij Focussen. Bij NLP, denk ik, ook niet.

Overpeinzingen

Wat ik in dit artikel heb geschreven over NLP en Focussen, moet wel meebepaald zijn door mijn beperkte optiek: ik ben dagelijks bezig met Focussen en het begeleiden van focussers, maar NLP ken ik alleen uit wat ik erover gelezen heb. Welke NLP-er die over Focussen het een en ander gelezen heeft, laat haar/zijn licht eens over deze materie schijnen?

Voorlopig houd ik het op het motto van dit artikel: "De NLP-er weet waar hij naartoe wil - de Focusser is benieuwd waar hij uit zal komen".

Dit artikel is verschenen in De Eekhoorn, Trimesterblad voor NLP, jrg. 5, nr.1, nov.1996

© Erna de Bruijn, arts en focustrainer

"Het is wat het is, zegt de liefde." - Erich Fried

Copyright

Alles uit de teksten op deze site mag worden gekopieerd of op andere wijze openbaar gemaakt zolang daarbij bronvermelding plaatsvindt.

Commercieel gebruik is niet toegestaan zonder schriftelijke toestemming van de auteur(s).

© 2001-2020, Copyright Focuscentrum DenHaag. Alle rechten zijn voorbehouden aan Focuscentrum DenHaag, Erna de Bruijn en Christine Langeveld.

"Don’t just listen with your mind, listen with your whole body." - Eckhart Tolle